Uitgeblust verlangen
Overal zie je tegenwoordig boeddhabeelden. Bij het Grand Café op de hoek, in het winkelcentrum, bij de Xenos (vooral bij de Xenos), bij de buurvrouw thuis... Je ziet meer de kop met de krullen uit Thailand dan de dikbuikige en grijnzende Chinese variant. Boeddha is ontzettend populair. Boeddha staat symbool voor wellness, de trend in onze maatschappij om spiritualiteit te combineren met gematigd consumentisme, simplicity met zelfvertroetelende onthechting. Grote 'geestelijke leidsmannen' als Richard Gere en Steven Seagal helpen ons om te genieten van alles wat riekt naar Zen.
Hoe gerechtvaardigd is deze passie voor Boeddha, deze begeerte naar deze Oosterse maar tevens atheïstische spiritualiteit? Elders schreef ik over de drievoudige eis waaraan een wereldbeeld dient te voldoen om levensvatbaar te zijn: (a) innerlijke coherentie, (b) overeenstemming met de realiteit, (c) leefbaarheid in de praktijk van alledag. Wat blijft er over van het postmoderne en irrationalistische enthousiasme na het uitvoeren van deze test? Niet veel in mijn ogen.
Een wereldbeeld moet dus innerlijk coherent zijn. Hoe zit dat met het Boeddhisme? Boeddha's fundamentele inzicht is dat al het lijden onstaat uit begeerte. Wanneer het begeren ophoudt is daarmee het lijden ten einde. Hoe realistisch is het om begeerteloosheid als doel te stellen van het leven? Raakt een boeddhist niet al gelijk in de knoop wanneer hij begeert begeerteloosheid te bereiken? Het doel moet nagestreefd worden met het tegenovergestelde van het doel. Het doel houdt op doel te zijn wanneer het doel doelloosheid is. Hoe kan de weg naar de bergtop alleen maar omlaag voeren? Op dit punt is het boeddhisme met zichzelf in tegenspraak. Verschillende onderdelen van het boeddhistische wereldbeeld zijn hier met elkaar in conflict. Begeerte is noodzakelijk om niet-begeerte te bereiken.
In de tweede plaats moet een wereldbeeld overeenstemmen met de realiteit. De Oosterse religies die in India onstaan zijn, boeddhisme en hindoeïsme, staan voor een radicale interpretatie van de werkelijkheid. Het hindoeïsme leert dat alles goddelijk is, dat de materiële werkelijkheid een emanatie is van het goddelijke, terwijl het boeddhisme het bestaan van het goddelijke totaal negeert. Beide godsdiensten beschouwen de werkelijkheid echter als een illusie. Een deel van de nagestreefde verlossing bestaat hierin dat men tot dit inzicht komt. Het boeddhisme gaat hierin nog wel het verst. De ultieme realiteit is dat er niets is. Wat wij als realiteit ervaren is slechts schijn. Het is het goed recht van de boeddhist om dit te vinden, maar is het realistisch om dit aan te nemen? Welke gronden zijn er om te geloven dat dit werkelijk zo is? De materiële werkelijkheid is er toch maar, onze gevoelens als liefde, zorg meedogen etc. zijn er toch maar. Welke grond is er om dit alles te ontkennen? Het boeddhisme leert iets wat zo ontzettend radicaal anders is dan onze intuïtie en onze zintuigen ons vertellen.
De derde test is die van de leefbaarheid van het wereldbeeld. Volgelingen van de Boeddha komen daar in de praktijk in botsing met de radicale opvattingen van het boeddhisme. Stoppen met begeren? Inzien dat het individu net meer is dan illusore verzameling onderdelen? De staat van uitgeblustheid zoeken? Is het antwoord op het lijden in het menselijk bestaan werkelijk het lijden te ontdóen van zijn bestaan zodat ook het lijden niet langer bestaat?
Het is geen wonder dat naast het Theravada, het meer radicale en 'orthodoxe' Boeddhisme, een veel bredere stroming ontstond van het Mahayana Boeddhisme waarin godenbeelden aanbeden worden en het geloof bestaat in Boddhisatva's (halfverlichte geestelijke wezens die de mens komen helpen op zijn weg naar verlichting). Boeddhisme is veelal verzand in een typische religie van goede werken.
Boeddha was radicaal in zijn opvatting en levenspraktijk, tenminste, als de overlevering over hem historisch juist is. Wij kunnen daar bewondering voor hebben. Het is wat dat betreft dan ook niet vreemd dat in ons welvarende en materialisiische Westen interesse bestaat voor de eenvoud, de deugd en transcedente gerichtheid van het Boeddhisme. Maar in zijn postmoderne eclectische flirt met het Boeddhisme gaat de westerse mens voorbij aan de elementaire tegenstrijdigheid van begeerteloosheid via begeerte én de onleefbaarheid van het boeddhistische wereldbeeld waarvan de Boeddhisten in hun levenspraktijk al eeuwenlang getuige zijn.
Er was eens een boeddhistische dichter, Kobayashi Issa (1762 -1827), die zijn twee kinderen verloor. Hij was gebroken en vroeg een boeddhistische leraar om raad. Die kon hem alleen troosten met de mededeling dat alle dingen, ook zijn twee kinderen, illusie waren. Hij schreef een haiku (Japanse dichtvorm) waarin hij zijn twijfel niet kon onderdrukken:
The world of dew --
a world of dew it is indeed,
And yet, and yet . . .
Alles is illusie. En toch, en toch...
. . . en toch is het onmogelijk om daarbij te leven en daar troost uit te putten.
No comments:
Post a Comment